De uienteelt vraagt
een bij voorkeur reeds in de herfst goed bewerkte en bemeste grond,
die bovendien goed voorzien is van compost. Indien verse
of weinig verteerde stalmest wordt gebruikt en/of het plantenbed
kort voor het beplanten bewerkt wordt, zullen de uieplanten te
lang door groeien en een dikke hals vormen. Zulke 'pijpers' kunnen
niet worden bewaard. Uien vragen een vochthoudende grond
(compost!), maar wensen tijdens de teelt niet begoten te worden.
Plant uien nooit in de buurt van bonen of doperwten, daar deze
peulgewassen stikstof aan de grond afgeven. Door te veel stikstof
vormt de uieplant meer loof dan ui. Uien zijn rijp als het loof
begint te 'strijken' (het loof verdroogt en gaat hangen). Laat
de geoogste uieplant met loof en al een weekje op het plantbed
liggen on de ui goed te laten uitrijpen. Daarna op een
koele, donkere en goed geventileerde plaats laten drogen
tot het loof geheel is verdroogd. Zo worden ze goed bewaarbaar.
Op het reeds lang vooraf klaargemaakte
plantbed wordt gezaaid in rijen, 25 cm van elkaar. Uienzaad kiemt
traag, de opkomst is pas na drie weken te zien. In deze tijd
mag men bij droogte nog begieten en moet men vooral het bed onkruidvrij
houden. De zaailingen in de rij uitdunnen op 10 cm. De jonge weggehaalde
uitjes niet weggooien, ze zijn goed voor de sla. Door tussen de
rijen de grond met compost af te dekken blijft het plantbed voldoende
vocht behouden. Vooral onkruidvrij houden.
|