Als u witlof zaait,
krijgt u eerst groene planten. Nadat het loof is afgestorven en
daarna is afgesneden groeien in de donkerte van de witlofkuil
of afgedekte bak op de wortels ('pennen') de lekkere eetbare
witte kroppen.
Zaaien omstreeks eind mei in plantgeulen, die 35 cm van
elkaar liggen. Om rechte wortels te krijgen het zaaisel uitdunnen
tot 10 cm onderlinge afstand tussen de plantjes.
Vóór het invallen
van de vorst (okt.nov.) afhankelijk van het ras de héle
plant rooien en indien mogelijk enkele dagen buiten laten liggen,
opdat het blad, voordat het afgesneden wordt, volledig kan afsterven.
Zodoende kan het aanwezige reservevoedsel in de wortels terugkomen,
om straks krop te kunnen vormen. Wel de wortels afdekken
tegen zon of vorst. Denk om muizen! Als het loof is afgestorven
wordt dit op 2 cm boven de wortel afgesneden.
Witlofwortels voor de 'trek' worden opgeslagen bij 0-3°C,
bijv. in een kelder.
Vóór het inkuilen
worden de wortels op gelijke hoogte afgesneden aan de onderkant.
Afhankelijk van de soort kan men witlof 'trekken' in een kuil
buiten in de tuin (of in de bak) òf in een kist of plastic
bak zonder dekgrond binnenshuis. De witlofkuil is ca. 20 cm diep,
de bodem goed losgemaakt. Daarin worden de wortels rechtop gezet,
op gelijke hoogte. Tussen de wortels wordt aarde of compost gebracht
en met water ingespoeld.
De kroppen worden afgedekt met minstens 10 cm losse grond. Tegen
de vorst de kuil afdekken met stro en/of takken en droog blad.
Voor de 'trek' binnenshuis zijn veel mogelijkheden: in een emmer,
pot of bak, gevuld met vochtige aarde, zand , compost of turfstrooisel,
kan telkens een aantal wortels op lengte bijgesneden en ingekuild
worden.
Zo'n witlof-bak moet wel zeer donker staan, anders wordt het loof
groen! Bij een 'trektemperatuur' van ca. 16° C is het lof
na 4-5 weken oogstbaar. |